Geen weg terug
Rotterdam, zomer 1913. De twaalfjarige Bram Dobbelaar zit vaak aan de Maas en kijkt dan verlangend naar de grote oceaanstomers die naar verre landen vertrekken. Hij droomt ervan om ooit met een van die schepen mee te kunnen.
Op een dag ontmoet hij Willem, die binnenkort met zijn tante naar Amerika vertrekt. Bram en Willem bedenken een plan, zodat Bram als verstekeling mee kan. Gaat dat lukken? Zal hij Amerika echt bereiken? En is daar echt alles van goud?
Geen weg terug is geschreven naar aanleiding van een krantenartikel dat Elisabeth Mollema las in de Amerikaanse krant The New York Times, waarin stond dat een Nederlandse jongen illegaal het land probeerde binnen te komen.