CafÇ?¶÷ De Waarheid
Jim slijt zijn avonden in Café De Waarheid, een plek waar geen regels gelden, behalve 'die van de gewoonte'. Een plek waar hij dagelijks zijn oude schoolvrienden Bertus, Tanja en Steven treft, waar ze bier drinken, veel bier, en praten over weinig. Na sluitingstijd, terwijl de vogels weer zingen en de eerste mensen zich naar hun werk begeven, wandelt hij al mijmerend naar huis.
Door de gestaag groeiende stapel ongeopende rekeningen op zijn deurmat ziet Jim zich genoodzaakt om zijn huis te verlaten. Hij trekt de deur achter zich dicht en begint een zwervend bestaan. Op zoek naar een veilige plek treft hij op een bankje achter de kerk een zwijgzame vrouw en haar hondje. Hij noemt haar Marie en zij is hem in korte tijd net zo vertrouwd als het plein bij de kerk.
Als via de lichtkrant verontrustende nieuwsberichten binnensijpelen raakt zijn leven ontwricht. Het instorten van de kathedraal, troepenbewegingen aan de grens, stijgende prijzen voor brood en bier. Het wordt steeds duidelijker dat de verstotenen, hoe verdeeld zij ook zijn, hun stem moeten laten horen.
Café De Waarheid beschrijft de samenleving als onverschillig, apathisch en verdeeld. Hoe houd je je staande in een wereld, die door haast en hebzucht aan het veranderen is? En in welke mate kan een stad je 'thuis' zijn? Mark Boog brengt een ode aan de stad, die met haar vertrouwde plekjes en nisjes, haar magnifieke gebouwen en eerbiedwaardige bruggen, haar bankjes en bomen, onhoorbaar zegt: hier hoor je thuis.